< Terug naar codex

Brief van een schacht

Pagina: 251/251

Jan Elinckx (Jan Valvekens) / Emiel Hullebroeck

Ons Leven (18/11/1920), ‘Schachtenbrief’
 
1.
Lief Leentje, 'k kan niet langer zwijgen,
Gij hebt mijn hart te diep gewond;
Met d'eenvoud, aan de schachten eigen,
Doe ik 't U kond!
Ge kunt het zien aan heel mijn wezen,
't Glanst uit mijn ogen, stil en zacht:
Oprecht komt liefde uit 't hart gerezen
Bij 'n simplen schacht.

2.
Ik ben geen van die roldersbazen,
-- 'k Ben nog maar eenmaal zat geweest! --
'k Laat andren van de meiskes razen:
'k Ben zo bedeesd,
Ik dierf nog nooit een les verzuimen,
Ik heb nog nooit een meid gekust;
Ik kruip te negen in mijn pluimen
En slaap gerust.

3.
Maar Gij, kind, hebt me beetgenomen,
Gij hebt mijn hart op hol gebracht:
Gij zijt, gelijk een fee, gekomen
Naar d'armen schacht.
Gij hadt zo speels niet mogen lonken,
Gij hadt zo lief niet mogen zijn;
'k Ben, ach, verzot en minnedronken,
Het doet me pijn!

4.
Ik heb zoveel U nog te zeggen
Kom 't avond aan de donkre vest,
Ik zal mijn hartjen openleggen
En zeg de rest ...
Ik zal U 'lijk een engel loven,
Ik zal U minnen dag en nacht;
Gij moogt me, Leentje lief, geloven:
'k Ben maar een schacht!