< Terug naar codex

Van 't maseureken

Pagina: 496/---

Herman Broeckaert / Emiel Hullebroeck
 
Daar stak op nen morgend, een jong maseurken
Zijn kapke door een spleetje van 't kloosterdeurken;
Cantemus Dominum !
Die wangjes, ze waren zo bleek, zo bleek,
En 't draaide zijn hoofdje en het keek, het keek
Naar alle kanten om...
Cantemus Dominum !

En ginder, ei zie ! aan de kerk, bezijden;
Daar zag het er een huwelijkskoetsje rijden;
Cantemus Dominum !
Hoe glimmend dat bruidjes in 't wit, helwit !
Hoe pronkend in 't zwart gelijk git, daar zit
De fiere bruidegom !
Cantemus Dominum !

En verder daar stak het zijn kapke door 't deurken,
En 't stond op zijne teentjes het bleek maseurken;
Cantemus Dominum !
Hoe zoet is de tucht, kloeg het aangedaan
"In 't klooster van Sinten Arjaan, Arjaan,
O zalig heiligdom !"

Cantemus Dominum !

Toen heeft het zijn hoofdeken ingetrokken
Om rappekes het deurke weer toe te snokken;
Cantemus Dominum !
Het kropje in zijn keelke van groten nood
En 't krijste zijn oogjes zo rond, zo rood !...
Ach, bleke kloosterblom !

Cantemus Dominum !