|   | Jan de Mulder Met  zijnen leren kulder,
 En zijn leren broekje aan,
 Zoude zo geren
 zonder  lanteren,
 zoude zo geren te vrijen gaan.
 
 Hier is het vlees en daar is  het vis,
 en daar is het mannenkenpis.
 Vlees en de vis, mannekenpis,
 en  daar is
 de vogel die bedrieglijk is.
 
 Hier is de zon en daar is de  maan,
 en daar is de kraaiende haan.
 Zon en de maan, kraaiende haan,
 en  daar is
 de vogel die bedrieglijk is.
 
 Hier is het glas en daar is de  kan,
 en daar is de dronken Jan.
 Glas en de kan, dronken Jan,
 en daar  is
 de vogel die bedrieglijk is.
 
 Hier is de hond
 en daar is de  kat,
 en daar is
 de vogel die bedrieglijk is.
 
 Hier is het glas en  daar is de kan,
 en daar is de dronken Jan.
 Glas en de kan, dronken  Jan,
 en daar is d'Oostindische rat,
 en daar is
 de vogel die bedrieglijk  is.
 
 Hier is het glas en daar is de kan,
 en daar is de dronken  Jan.
 Glas en de kan, dronken Jan,
 Hond en de kat, Indische rat,
 en daar  is
 de vogel die bedrieglijk is.
 |  |