Lize kloeg: “zo gans alleen Kan ik toch niet blijven leven… Naar een klooster wil ik heen!” “wel dan weet ik raad te g even:
keerzang: Naar het klooster moet gij gaan, kind! Naar het klooster van Sint Arjaan, kind! Waar er twee paar schoenen aan Het beddeken staan, kind!”
Ei! Nu zat zij in de klem Blozend sloeg ze de ogen neder Bij den klank van Willem’s stem “Lieve Lize, ‘k zeg het weder:
Zeg, wat is dat voor een sticht? Waagde ze eindelijk te vragen Is de boet er zwaar of licht? “Ei, ze zou u vast behagen.
Zeg, hoe ware mijn habijt In die Godgewijde veste: Hel of donker, eng of wijd? “Ei, het simpelst is er ‘t beste
Zeg, en dede ik naar uw woord Wie geleidt me, wie gelast er Zich te ontsluiten mij de poort? “Ei, die schepene en de paster!
Zo! En gij dan? Vroeg ze nog. Ei, ik zal wel mede moeten: Twee paar schenen passen toch Allerbest an twee voeten! Kom, we zullen samen gaan, kind! Naar het klooster van Sint Arjaan, kind! Waar en twee paar schoenen aan Het beddeken staan, kind! |