1. Wel Annemariek, waar gaat ga je naar toe? 'k Gaan naar buiten al bij de soldaten Hopsasa, falala, Annemarie
2. Wel Annemarieke, wat ga je daar doen ? Haspen en spinnen, soldaatjes beminnen.
3. Wel Annemarieke, heb jij er geen man ? Heb ik geen man, ik krijge geen slagen.
4. Wel Annemarieken, heb jij er geen kind ? Heb ik geen kind, ik moet niet zorgen.
5. Wel Annemarieke, heb jij er geen lief ? 'k Heb er niet een maar 'k heb er wel zeven. |