< Terug naar codex

Naar wat de dennen fluisteren

Pagina: 317/317

Jozef Simons / Armand Preud’homme
 
Naar wat de dennen fluisteren
Die buigen kruin aan kruin,
Zit ik zo vaak te luist'ren
In 't buntgras van het duin:
Hoe zon en zomer pralen
Op 't purper van de hei,
Wat toverkleur zij malen,
|: Maar alles gaat voorbij . . . :|

De winter komt gedrenteld
En weg is 't paradijs!
De wereld ligt gewenteld
In sneeuw en vorst en ijs,
Waarboven koude sterren
Op nachtelijke pij
Al tintelende marren . . .
|: Maar alles gaat voorbij . . . :|

Wij zien hoe 't mensenleven
Verstuift aan onze voet:
De jongen piepen even
Zo d'oude voren doet.
De grijsaard blikt met weemoed
Terug langs weg en hei
En zucht met stille deemoed:
|: Nog sluiten . . . en voorbij . . . :|

Maar gaat de liefde wonen
In harten e'el van klank.
Dan blijft zij daarin tronen
En eeuwig is zo lang.
Want ed'le min verwoest niet,
Niet alles gaat vorbij,
Want oude liefde roest niet:
|: Zij blijft steeds jong als wij. :|